Koptische periode

Tegenwoordig wordt het woord Kopten gebruikt voor aanhangers van de Koptische kerk in Egypte. In de archeologie is het de benaming voor de christelijke bewoners van Egypte in de eerste eeuwen van onze jaartelling.

Kopten

Het woord 'Koptisch' is afgeleid van het Griekse Aiguptios (Egyptenaar), dat weer teruggaat op het Oudegyptische Hut-ka-ptah, de naam voor de stad Memphis. De Arabieren verbasterden Aiguptios tot qibti en dat werd uiteindelijk Kopt.

Romeinen en christenen

Nadat Cleopatra, de laatste koningin van Egypte, was verslagen, maakte Egypte deel uit van het Romeinse Rijk. Volgens de overlevering bracht de evangelist Marcus rond 50 n. Chr. het christendom in Egypte. De godsdienst sloot goed aan bij Oudegyptische ideeën over het hiernamaals. In de 2de en 3de eeuw ging het merendeel van de Egyptenaren tot het christendom over. Omdat zij de Romeinse goden niet vereerden, werden zij regelmatig vervolgd. Vooral keizer Diocletianus (284-293) trad wreed tegen de christenen op. Zijn eerste regeringsjaar kreeg de bijnaam ‘het jaar der martelaren’ en werd voor de Kopten het begin van hun jaartelling. Met de erkenning van het christendom door keizer Constantijn (312-337) kwam er een einde aan de vervolgingen. 

Geloofsstrijd

Op het concilie van Chalkedon in 452 scheidde de Egyptische kerk zich af van Rome en Constantinopel. De Egyptische christenen, toch al geïsoleerd door de woestijn, verloren hun contact met de buitenwereld. Het isolement werd nog groter toen in 640-641 de Arabieren Egypte veroverden. De christenen trokken zich terug in dorpen in de woestijn. Daar bleven hun taal en gewoontes lange tijd vrijwel ongewijzigd bestaan. Soms vestigden mensen zich in de buurt van een kluizenaar die bijzonder vroom werd geacht. Zo ontstonden religieuze gemeenschappen. Pachomius (292-346) heeft als eerste regels voor deze gemeenschappen opgesteld en geldt daardoor als stichter van het kloosterleven.

Koptische kunst

In de Koptische kunst worden elementen ontleend aan de Oudegyptische, Grieks-Romeinse en christelijke traditie naast elkaar en door elkaar gebruikt.  Soms is van een bepaald motief (APM03804) niet uit te maken of het een heidense of christelijke betekenis heeft. Motieven blijven eeuwenlang ongewijzigd, maar ook werden heidense elementen vervangen door een christelijk symbool, of kregen zij een andere, christelijke betekenis. 

Koptische weefsels

De christenen mummificeerden hun doden niet meer, maar begroeven hen in het zand. Door de droogte werden de lichamen en de kleding vaak goed geconserveerd. Daardoor is veel bekend over textiel. Egyptenaren weefden hun kleding van linnen. Linnen is sterk materiaal dat tot zeer dun doek geweven kan worden. Het is moeilijk te verven, dus meestal heeft het zijn natuurlijke geel-witte kleur. De Grieken weefden veel met wol. Dit materiaal is zwakker dan linnen, de draden zijn dikker en het is goed te verven. In de Koptische weefsels vinden we beide tradities gecombineerd. De gewaden zijn meestal van linnen, maar hebben op bepaalde plaatsen sierstukken (APM06089)  die met gekleurde wol zijn ingeweven. De plaats en vorm van deze sierstukken (schouderstukken en lange banden die van de schouder naar beneden lopen) gaan ten dele weer terug op Romeinse tradities. 

  • Het Koptische Antoniusklooster in Egypte.

Objecten bij dit verhaal